braandend lief
met kop derveur
ik lig en roek de geur
lippen stroalen van zwait en zaand
stöttern, nemen de overhaand
en daip van binnen
doar klopt t en klopt
ik mis dit al hail laank
het gras dat boegt
vergeven van wind en regen
de geur het zolt
ik wol dit al hail laank
ze draait en zucht
de knijen licht gebogen
en aait de rimpel tussen mien ogen
Lupko Ellen (Gasseltenijveenschemond, 1953). Uit: Krödde, 2002, nr. 82.