Hans Elema (Leermens 1904 – Haren 1977) studeerde Duitse taal- en letterkunde. Na zijn studie gaf hij les aan verschillende scholen tot hij in 1957 benoemd werd tot hoogleraar Duitse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1970 legde hij zijn ambt neer uit protest tegen de democratiseringsgolf. Hij verzette zich onder meer tegen afbrokkeling van bestuurs- en beslissingsmacht van de hoogleraar ten gunste van de staf en de studenten.

Elema schreef poëzie in het Gronings en in het Nederlands. In 1949 publiceerde hij een aantal wetenschappelijke opstellen over poëzie in de bundel Poëtica (Servire, Den Haag). Zijn eigen poëzie verscheen in verschillende tijdschriften o.a. in ‘De Warf’ en het nieuwe maandblad ‘Groningen’ waarvan hij de eerste 10 jaar (1958-1967) hoofdredacteur was. In deze bladen publiceerde hij tevens literaire beschouwingen en artikelen over Groningen en de Groninger cultuur. Pas na zijn dood is het werk van Elema gedeeltelijk, samen met nagelaten werk uitgegeven door Willem Diemer in de bundel Hans Elema, gedichten (1978, Stabo/All-Round). Het Nederlandstalig werk is als ‘nagelaten gedichten’ uitgegeven in de bundel Stad en Dorp (1980, Stabo/All-Round). Elema stelde twee bloemlezingen samen met werk van Jacob Rietema en J.H. Neuteboom.

P.J. van Leeuwen plaatst in Geschiedenis van de Groninger Literatuur Elema, samen met o.a. Jan Boer en Sien Jensema bij de schrijvers die als “overgangsfiguren” kunnen worden beschouwd, die, behorend tot de voor-oorlogse generatie: ‘de literaire verworvenheden in vorm, stijl en inhoud overdragen in een nieuwe generatie.’ Ook in Elema’s poëzie is volgens Van Leeuwen: ‘de invloed van meer modernere dichters te bespeuren.’ Het Groninger landschap, de nacht, de natuur in met name de periodes herfst en winter, zijn sterke elementen in de poëzie van Elema. Vaak symbool staand voor de onmacht van de mens grip op zijn lot te krijgen met de dood als onafwendbare afsluiter. Zij vormen volgens van Leeuwen ‘het beeld van de eeuwige kringloop der dingen, die alle menselijk werken en streven zo zinloos doet schijnen.’
‘Verzen vol wanhoop en wenst.’ karakteriseert Peter Visser in Laiw op n dampoal kort en krachtig de gedichten van Elema. Een moeilijk levend man: ‘Omreden hai kon hom nait geven, burg e zien daipste gevuilens op ien gedichten.’ gaat Visser verder: ‘Hai laip der nait mit te koop.'[JG]

Het gedicht ‘Leeg oksternust’.

Lit: P. J. van Leeuwen, Geschiedenis van de Groninger Literatuur (Actief, 1984). Peter Visser, Laiw op n dampoal(Sasland, 1995). Nieuwsblad van het Noorden 11-11-1971, artikel door H. Entjes.