Raoul Buurke

Vanaf vandaag stellen we elke dinsdag een onderzoeker voor die zich aan de universiteit met het Gronings en het Nedersaksisch bezighouden. We beginnen deze week met promovendus Raoul Buurke.

Sinds oktober 2020 werkt Raoul Buurke aan de Rijksuniversiteit Groningen aan zijn eigen promotieonderzoek over dialectverandering. Het voornaamste doel van dit onderzoek is om de veranderingen in kaart te brengen van de klanksystemen in de dialecten van het Fries en Nedersaksisch in Nederland. In dit artikel zullen we met hem kennismaken en het hebben over zijn werkwijze en verwachtingen voor het onderzoek.

Taalboekjes
Vanaf kinds af aan was Raoul al geïnteresseerd in taal, en dan met name taalvariatie: zijn zakgeld gaf hij uit aan taalboekjes zodat hij de woorden uit verschillende talen met elkaar kon vergelijken. Hoewel zijn uiteindelijke keuze voor de studie taalwetenschap even op zich liet wachten, was het gelijk duidelijk dat hij daar op zijn plek was en kwam de interesse voor taalvariatie snel weer op de voorgrond. Na de bachelor ging hij door met de onderzoeksmaster Taal en Cognitie, waarin hij zich vooral richtte op klankverandering.

Tijdens zijn stage bij CGTC werkte hij aan de dataverwerking van de Stemmen van Grunnen app, en zo begon zijn betrokkenheid bij het onderzoek naar het Gronings. Het Gronings was voor hem echter geen onbekende taal: hoewel hij zelf niet met dialect is opgegroeid, kreeg hij het op familiebijeenkomsten volop mee en voelt het erg vertrouwd. De scriptie waarmee hij de master afsloot ging over dialectverandering in Nederland en Vlaanderen, en vormde eigenlijk de opmaat naar zijn promotieonderzoek.

Dialectonderzoek in Groningen
Het onderzoek zal plaatsvinden binnen het Spraaklab Groningen, onder begeleiding van prof. dr. Martijn Wieling, bijzonder hoogleraar Nedersaksische / Groningse taal en cultuur. In het Spraaklab wordt op verschillende manieren onderzoek gedaan naar de productie van spraak, waaronder ook het dialectonderzoek valt. In Groningen is er op dit gebied een sterke traditie voor het doen van vernieuwend onderzoek, waarbij vaak grote datasets en geavanceerde berekeningen worden gebruikt.

Op wetenschappelijk gebied is het onderzoek dan ook een voortzetting van het werk dat Martijn Wieling en andere collega’s naar klankverandering hebben gedaan. Zij werken veel met computermodellen die kunnen berekenen hoeveel de uitspraak van plaats tot plaats verschilt. Raoul zal bestaande methoden proberen te verbeteren, en gaat ook kijken naar de invloed van individuele variatie op de veranderingen van dialecten in het geheel.
Voor de sprekers van het Nedersaksisch en het Fries is Raouls onderzoek van belang, zodat zij meer inzicht krijgen in de huidige situatie van hun taal. Ook kunnen er aan de hand van de uitkomsten voorspellingen gedaan worden over de toekomst van de verschillende varianten, wat voor organisaties als CGTC, het Huus van de Taol en de Fryske Akademy interessante informatie is.

Verder helpt kennis over de staat van een streektaal bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van lesmaterialen, zoals het lesprogramma voor basisscholen waar het Spraaklab en de Scholierenacademie aan werken. Volgens Raoul is het belangrijk om voor iedere leeftijdsgroep iets te bieden te hebben. Vooral bij jongeren is de bewustwording van het dialect belangrijk, maar ook bij ouderen speelt dit een rol. “Het is ook voor hen belangrijk om te weten dat ze met hun dialect een stuk cultureel erfgoed in zich dragen, en dat dat op zijn minst iets is om af en toe bij stil te staan,” aldus Raoul.

Rekenen met taal
Om de klankveranderingen in kaart te brengen, worden oude gegevens van eerdere onderzoeken vergeleken met nieuwe gegevens, die Raoul zelf gaat verzamelen met het mobiele laboratorium van de Faculteit der Letteren. Vaak bestaan de gegevens uit spraakopnamen, waarbij aan dialectsprekers gevraagd wordt om een aantal (Nederlandse) woorden en zinnen te vertalen en uit te spreken in hun eigen dialect. Daarna worden de opnames fonetisch getranscribeerd: dat houdt in dat een dialectonderzoeker elke klank opschrijft met een speciaal symbool dat alleen voor die klank gebruikt wordt. Dit verschilt dus van de normale spelling waarbij één letter symbool kan staan voor meerdere klanken, zoals hoe de ‘o’ in kop anders uitgesproken wordt dan de ‘o’ in kopen.

Met deze transcripties kan vervolgens berekend worden hoeveel klanken er per woord verschillen. Tussen de Groningse varianten hoes en huus voor het Nederlandse woord huis is er bijvoorbeeld maar één klank die verschilt, namelijk de klinker. Omdat er in dit woord in totaal drie klanken zitten (dus twee medeklinkers die hetzelfde zijn en één klinker die verschilt) is de afstand tussen de woorden 1 / 3 = 0.33. Dit soort afstanden kunnen tussen plaatsen berekend worden om regionale variatie in kaart te brengen, waarbij een kleine afstand erop duidt dat de dialecten van deze plaatsen op elkaar lijken. De afstand kan ook gebruikt worden om verschillende opnamemomenten binnen dezelfde plaats te vergelijken, waarmee je dialectverandering meet. Ten slotte kan je ook voor beide plaatsen of momenten de afstand tussen het dialect en het Standaardnederlands meten en die twee afstanden vergelijken. Hiermee kan berekend worden in hoeverre de dialecten op het Standaardnederlands zijn gaan lijken, of juist zijn gaan verschillen.

Uitdagingen
Het vergelijken van de oude en nieuwe gegevens brengt echter wel een aantal moeilijkheden met zich mee. Zo is er veel variatie in de geluidskwaliteit: vooral de oude opnames zijn niet altijd goed te verstaan. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende transcribenten, wat ook het risico met zich meebrengt dat de één een geluid net iets anders interpreteert dan de ander. Om dat probleem op te lossen zou je eigenlijk voor elk woord meerdere transcripties willen vergelijken, maar dat is erg arbeidsintensief en voor de oude data niet altijd mogelijk. Een deel van Raouls promotieonderzoek bestaat dan ook uit het ontwikkelen van computermodellen die in kunnen schatten hoe betrouwbaar een transcriptie is, en met deze mate van betrouwbaarheid rekening houden in het maken van de berekeningen.

Daarnaast wil Raoul in zijn onderzoek rekening houden met mensen wiens taal gedurende hun leven nog verandert: “Sommige mensen zijn flexibeler in hun taalgebruik dan anderen, maar omdat er maar van een paar mensen per plaats gegevens worden verzameld ben je erg afhankelijk van wat één iemand zegt”. Door mensen die tien jaar geleden aan een dialectonderzoek mee hebben gedaan opnieuw te bevragen, hoopt Raoul uit te kunnen rekenen hoeveel deze mensen in hun klanksysteem zijn veranderd. Deze informatie kan vervolgens weer gebruikt worden om rekening te houden met individuele variatie bij het voorspellen van taalverandering.

Vernederlandsing
Op basis van eerdere onderzoeken verwacht Raoul dat de dialecten in hun klanksysteem meer op het Standaardnederlands zijn gaan lijken, en is de voorspelling dat deze trend doorzet. Regionale talen hebben in Nederland namelijk lange tijd een laag prestige gehad: mensen hadden er zelf een slecht beeld van en ook op scholen kwam het niet aan bod. Vanaf halverwege de jaren ’90 is er echter meer aandacht voor streektalen gekomen, en kwam er ook vanuit de EU geld beschikbaar voor de bescherming van deze talen. In deze tijd is het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden geratificeerd, waardoor het Fries en het Nedersaksisch (en later het Limburgs) erkend werden. Het lijkt er dus op dat er een herwaardering van de dialecten komt. Mogelijk zorgen deze nieuwe aandacht en middelen ervoor dat de verandering richting het Standaardnederlands iets afzwakt.

Een andere mogelijkheid is dat de dialecten juist meer naar elkaar toetrekken, iets wat met name in Vlaanderen al sterk gebeurt. Hierdoor ontstaan er eigenlijk een aantal gemengde ‘superdialecten’, die in de taalkunde ook wel regiolecten genoemd worden. Deze regiolecten hebben een sterkere positie ten opzichte van het Standaardnederlands dan de kleine dialecten.

Van onderzoek naar praktijk
De resultaten van dit onderzoek zullen belangrijke informatie geven over de effectiviteit van het recente beleid van de EU. Als blijkt dat de ratificatie op dit moment nog niet het gewenste effect heeft, kan het zijn dat er dingen anders aangepakt moeten worden. Ook kan het zijn dat de huidige indeling van dialecten die in Nederland gehanteerd wordt niet meer actueel blijkt. Het Nedersaksisch wordt op beleidsgebied namelijk als geheel behandeld, terwijl er onderling ook grote verschillen te zien zijn. Ten slotte zullen de resultaten van belang zijn voor de verschillende dialectorganisaties, die ze weer door kunnen spelen aan de gemeenschap. Wanneer corona het toelaat zal Raoul ook weer volop op evenementen staan om zijn onderzoek toe te lichten en met dialectsprekers in gesprek te gaan.

Heb je vragen over dit onderzoek? Neem dan contact op met raoul.buurke@rug.nl.