Johan Albert Leopold (1846-1922) werd geboren in Groningen. Johan was 11 jaar toen zijn vader overleed, een neef van de familie was hoofd der school en direkteur van de Normaalschool te Beerta en nam voor verdere vorming de jongen in huis. Hij werd opgeleid tot onderwijzer en haalde uiteindelijk de acte voor hoofdonderwijzer. Hij was ondermeer directeur van de Rijkskweekschool te Nijmegen.

Hij hield van alle schoonheid in natuur en kunst, in het bijzonder was hij een hartstochtelijk liefhebber van muziek; in Nijmegen zat hij een tijdlang in het bestuur van Toonkunst. Een goede bekenden schreef over zijn persoonlijkheid: ‘Man van weinig woorden, wist hij juist dubbel te boeien door het weinige dat hij sprak. Want dat weinige getuigde van een fijne opmerkingsgave, van een eigen kijk op de dingen, van helder denken.’

Leopold was zeer geïnteresseerd in letterkunde, dialectologie en pedagogiek. Samen met zijn neef Lubbertus Leopold (1839-1916) gaf hij enkele bloemlezingen over de Nederlanse letterkunde uit, en in 1882 verscheen van hen Van Schelde tot de Weichseleen bloemlezing van Nederduitsche dialecten in dicht en ondicht, waarin voor Groningen vijftien teksten werden opgenomen. Leopold publiceerde van hemzelf hierin de gedichten ”t Is harfst’ en ”s Oab’ns noa tiene’.
De enorme waarde van deze dialectstudie, ‘voor een grondig begrip van den groei der taal in haar vorm en betekenis’, kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer tot bewustzijn. De beide neven hadden toen in hun omvangrijk werk een rijke collectie proeven uit alle Nederduitse dialecten bij elkaar gebracht.

Verder schreef Leopold o.a. een inleiding tot de pedagogiek in De Lagere School (1901) en publiceerde hij enkele Duitse schoolboeken.[JG]

Het gedicht ”s Oabens noa tiene’.

Lit: H. Diemer en J. Loer. Twee eeuwen Gronings, n golden toal (In Boekvorm, 2005). www.dbnl.nl. Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1923-1924. E.J. Brill, (Leiden 1924).